Ohooo mieren, wat zijn jullie met z'n vélen, tjeetje! Wel vijfhonderd of zo?
Nee, wij zijn met achthonderdzesenveertig.
Hoei, dat is wel héél veel. Wat doen jullie onder deze bloempot?
Dit is onze schuilplaats. Hieronder is ons nest, daar woont onze koningin.
Wij moeten er voor zorgen dat onze koningin heel veel eten krijgt.
O…Waarom moet jullie koningin zoveel eten?
Dan wordt ze heel groot en sterk en dan kan ze heel veel eitjes leggen.
Dan komen er nog veel meer miertjes en al die miertjes kunnen helpen met het grote plan.
Hoe bedoel je, miertje? Wat is dat grote plan?
Weet je dan niet dat alle mieren er voor zorgen dat de aardbodem wordt omgeploegd?
Dat is erg belangrijk. Anders wordt de bovenlaag veel te hard en droog door de zon.
De regen kan er dan niet goed doorheen sijpelen.
Alle zaden die in de grond zitten zouden dan niet kunnen uitkomen.
Daarom houden de pieren en de mieren de grond rul.
Hiermee helpen we de zaden en ook de mensen.
Want die hebben de zaden ook nodig.
Gossie, wat fijn dat jullie dat doen!
We werken de hele dag en bijna het hele jaar door.
Alleen in de winter hebben we even rust.
Dan is alles bevroren.
We zitten dan heel diep onder de grond en wachten dan tot het weer wat warmer wordt,
zo gaat dat.
Ik heb nooit geweten dat jullie zo'n belangrijk werk doen.
Veel mensen vinden jullie alleen maar lastig omdat je door hun tuin of door hun huis loopt!
Dat komt omdat ze vaak kruimels laten vallen of suiker morsen in een kastje.
Ja, en dat ruimen wij dan keurig netjes op.
Dat brengen we naar onze koningin, snap je?
Maar als de mensen ons zien, trappen ze ons dood, da's toch niet éérlijk.
Wij dóen ze toch niks!
Ja, dat is wel zo. Maar wat moeten ze dan doen om jullie weg te sturen?
Zeg maar tegen de mensen dat ze voor de drempel van hun buitendeur wat zout strooien.
Daar stappen wij niet doorheen. Ook van muntblaadjes lopen we weg.
Of een paar afrikaantjes voor de deur zetten, dat wil ook nog wel eens helpen.
Je weet wel, die kleine goudgele bloemetjes.
Wij mieren vinden de geur van een afrikaantje heel vies.
Wij weten dan in elk geval dat we in dat huis niet welkom zijn.
Oké miertje, ik zal het tegen zoveel mogelijk mensen vertellen.
Als ik het in de klas vertel aan alle dertig kinderen, dan vraag ik of zij het allemaal doorgeven
aan hun papa's en mama's.
En die vertellen het dan weer aan een heleboel andere mensen. Goed?
Mooi zo, Evi. Ik ben blij dat ik even met je kon praten.
Nou, ik ben óók blij, lieve mier.
En ik hoop dat je nog heel lang en heel hard aan het grote plan kunt blijven werken.
Daag, het ga je goed hè!